UnknownOp het paadje van de schuur naar de keukendeur loop ik in het pikkedonker tegen de fiets van mijn dochter aan. Het rijwiel staat dwars over het pad, om te voorkomen dat ik er achteloos aan voorbij kan gaan. En dat blijkt ook de bedoeling. ,,Mijn zadel is kapot”, zegt ze, tussen twee happen roze koek en een op een computerscherm gefixeerde blik door. ,,Je moet er even een ander opzetten.” Kalm blijven, onder dit soort omstandigheden. Dat heb ik wel geleerd. ,,Natuurlijk. Ik haal er even eentje uit het magazijn.”

De gang van de keukendeur naar de schuur maak ik elke morgen al in omgekeerde richting, om het fietsenpark rijklaar te zetten met het neuswiel richting de poort. Dat is ooit zo gegroeid in de periode dat spinnenwebben het smalle paadje overwoekerden en onze dochter zelfs met het mes op de keel niet was te bewegen zich er een weg door te banen. Dan maar niet naar school.

Deze ochtendroutine benut ik nu om de rijwielen te controleren op loszittende onderdelen (ze kunnen wekenlang rondrijden met een bagagedrager die nog maar aan één schroefje vast hangt), in de velg vastgedraaide snelbinders (‘O, niks van gemerkt’) en defecte of ontvreemde verlichting. Sinds ik mijn zoon heb aangeleerd (dat dan nog wel) om zijn lampjes onder schooltijd preventief bij zich te steken, verslijt hij bijna elke twee dagen een setje batterijen omdat het aan de binnenkant van zijn broekzak nooit meer donker wordt. Wellicht dat er in de slotverklaring van de Klimaattop in Kopenhagen iets over deze ‘carbon footprint’ van de schoolgaande jeugd kan worden opgemerkt.

Zelf zijn ze net zo gehecht aan het vervoermiddel waarvan ze compleet afhankelijk zijn voor de rit van en naar school, als een zelfmoordterrorist aan zijn regeling voor een oudedagsvoorziening.

Om de zelfredzaamheid bij pech onder weg te bevorderen – en niet meer om de haverklap mijn werk te hoeven verlaten voor een noodoproep – heb ik ze standaard voorzien van een busje ‘Tyre Leaks’ (‘Dicht lekken in fietsbanden en pompt deze op’), dat ik onder schooltijd op de gekste plekken in huis tegenkom, behalve in de rugzak of het fietstasje waarin het zich zou moeten bevinden. En de ene keer dat ik wél telefonisch instructies kon geven om de ‘Tyre Leaks’ te gebruiken, bleek er door zowel binnen- als buitenband zo’n onvermurwbare draadnagel te steken waarmee ze in de VOC-tijd dwarsbalken aan het onderdek van Oost-Indiëvaarders vastklonken. Daar kon geen ‘Tyre Leaks’ tegenop.

‘Wat nu te doen?’, wilde mijn dochter vervolgens weten, want zelf schoot haar niks te binnen.

Ik legde haar uit dat wij – in onze tijd, net na de uitvinding van het wiel – dan op het achterbankje van een klasgenoot plaatsnamen, de kapotte fiets aan het stuur met ons meeslepend, door regen en wind, ja zelfs ijzel was geen belemmering, om op eigen kracht, want er waren nog geen mobieltjes maar ook anderszins kwam het niet in ons op om onze ouders hiermee lastig te vallen, maar dit terzijde, geheel op eigen kracht het huis te bereiken.

‘Juist ja’, sprak ze, waarna ik tien minuten later werd gebeld met de mededeling dat de fiets halverwege – toen het echt niet meer ging – op slot was gezet bij een winkelcentrum waar ik hem, op weg naar huis, mooi even kon oppikken. (Voor dat doel heb ik – wijs geworden – altijd de reservesleuteltjes van het kroost aan mijn eigen sleutelbos hangen.) Want dat kon ik toch zo goed, met een fiets aan de hand naar huis rijden?

Collega’s zonder kinderen kunnen mij altijd haarfijn vertellen waar het allemaal is misgegaan. Maar zelf draag ik op dit soort momenten nog graag de verwondering met me mee over de vanzelfsprekendheid waarmee ik met het klimmen der jaren ben verworden van gezaghebbend ouder en opvoeder tot mobiel rijwielhersteller.

 

Uit de krant van 10 december 2009.