UnknownMet één hand weeg ik de rugzak en met de andere knijp ik in de frêle schouders van mijn 12-jarige dochter. “Ik zal een grote fietstas voor je kopen”, zeg ik tegen haar, met de oplossingsgerichtheid die mij zo kenmerkt. “Dan hoef je dat zware ding onderweg niet op je rug.” Ze kijkt me aan alsof ik zojuist heb voorgesteld om de weg naar school voortaan maar in haar blote kont af te leggen. “Een fietstas!”, spuugt ze uit. “Die heeft niemand!”

En niemand is haar nieuwe referentiepunt. Al bij het afstellen van de rugzak, brengt hij mij de eerste klap toe. Als ik de banden aantrek om de Eastpak (‘niemand’ heeft geen Eastpak) hoog op de schouders te hijsen, krijg ik te horen dat niemand z’n rugzak zo hoog heeft. “Dat is dan niet handig, van niemand”, probeer ik nog. “Want het gewicht is hoog op je schouders veel makkelijker te dragen.”

Eastpak is van oorsprong ontworpen voor Amerikaanse soldaten. En aangezien ik zelf ook in het leger heb gezeten, dicht ik mezelf een zekere deskundigheid toe, in het dragen van rugzakken. “Hij moet lager”, zegt m’n dochter, als ik onder protest de bandjes nog eens verstel. “Lager, lager, lager”, instrueert ze, elke keer als ik met minieme tussenstapjes nog probeer te redden wat er te redden valt. Ze roept net zolang ‘lager’ totdat de rugzak half over haar billen hangt. Maar als ik haar met deze feitenkennis om de oren sla, blijkt dat juist de bedoeling.

Een nieuwe school is, zeker als je er voor het eerst heengaat, een vijandige plek, waar je maar het beste kan opgaan in de omgeving. Niemand blijkt ook een fietstas te hebben om z’n regenpak in te doen. Die gaat in een plastic tas onder de snelbinders of, als er niet veel boeken inzitten, in de Eastpak. “Dat is toch niet handig!”, roep ik nog. Maar wat is handig, als niemand handig is? Met moeite heb ik haar al kunnen afbrengen van het standpunt dat niemand een regenpak heeft. “Dan is niemand hartstikke gek! Je gaat je toch niet zeiknat laten regenen, om dan de hele dag met klamme kleren in de klas te zitten!”

Het regenpak komt er, net als twee overschoenen die moeten voorkomen dat ze de hele dag loopt te soppen in haar schoeisel. Het geheel wordt door mijn dochter meerdere keren aangetrokken en voor de spiegel bekeken. Maar pas echt geaccepteerd is het als meerdere klasgenoten in dit tenue op school verschijnen, op de eerste dag dat het met bakken uit de hemel komt.

‘Niemand’ is ook de maatstaf bij het aanschaffen van agenda’s, kaftpapier en schriften. Urenlang sjouwt ze, vergezeld van haar moeder, met een misprijzend gezicht langs artikelen die ‘niemand’ heeft. En met succes. Na de eerste dag meldt ze opgelucht dat zeker vijf klasgenoten precies dezelfde agenda hebben als zij (een zwarte Converse All Star).

Zelf word ik ook een beetje kopschuw. Bij het ophalen van haar boeken, opper ik voorzichtig dat volgens mij niemand zijn vader meeneemt. Ik krijg van haar het voordeel van de twijfel, maar ik blijf toch angstig een beetje op de achtergrond totdat ik meerdere ouders zie opduiken. De eerste echte schooldag mag ik zelfs met haar meefietsen, maar alleen omdat dit zogenaamd in het rondje past dat ik toch op mijn racefiets moet rijden. Als het de volgende dag hoost van de regen en ik voorstel om haar fiets achterin mijn auto te gooien en haar op weg naar de krant bij school af te zetten, blijkt gelukkig weer dat niemand door zijn vader wordt afgezet.

“Dan moet je het zelf maar weten!”, roep ik. En het klinkt verongelijkter dan ik bedoel.

Want tegen niemand verlies je het altijd.

 

Uit de krant van 30 augustus 2004.