UnknownDat mijn zoon de plaatselijke juwelier heeft beroofd, hoef ik gelukkig niet via een vernederende aflevering van Opsporing Verzocht te weten te komen. Hij biecht het delict op, direct nadat we de zaak hebben verlaten. “Dit heb ik gepikt”, zegt hij, en laat me een kleurig afdekplaatje van Lego zien waarop een landkaartje is geschilderd. Hij heeft thuis drie kubieke meter Lego, verspreid over de gekste uithoeken van zijn kamer, maar kennelijk ontbrak dit onderdeel van twee bij twee centimeter nog in de collectie. De juwelier waakt over uw en onze eigendommen, beweert het bordje op de toegangsdeur van de zaak, maar mijn nazaat is er toch in geslaagd het kleinood ongezien uit het speelhoekje mee te nemen.

Ik toon me de geschokte ouder die zijn kind op het dievenpad ziet gaan. “Weet je wel wat er gebeurt met jongens die stelen?” Om hem op allerlei gebied op het rechte pad te houden hebben we hem al vroegtijdig opgezadeld met een wat verwrongen beeld van het Nederlandse strafrecht, dat voor kinderen van zijn leeftijd voorziet in eenzame opsluiting en maaltijden die voornamelijk uit brood met spinnen bestaan. Als antwoord krijg ik een wat onbestemde grijns, die erom vraagt om de angst nog wat verder op te voeren. “Zag je die beveiligingscamera niet? Je hebt best kans dat die man van de winkel vanavond op de video ziet hoe je dat Legosteentje in je zak steekt.”

Kan niet, weet hij zeker.

“Je komt alleen op het televisietje in de winkel als je binnenkomt en weggaat, en als je bij de kasten aan de zijkanten staat te kijken.”

Ik ben geschokt. Hij heeft voldoende informatie over het beveiligingssysteem van de winkel om een miljoenenkraak op te zetten. “Is dit de eerste keer dat je wat gestolen hebt?”, zoek ik een uitweg om hem in elk geval in aanmerking te laten komen voor strafvermindering. Was het maar waar. Hij kan zich in elk geval de diefstal van een rood speelgoedautootje herinneren uit het speelhoekje van een winkel in kampeerartikelen. “Daar waar jij je bergschoenen hebt gekocht.”

Mijn zusje stond vroeger in ons gezin bekend als de kleptomaan. Als in een winkel haar gezeur om een cadeautje zonder resultaat bleef, stak ze iets in haar zak. Op enkele honderden meters van de zaak liet zij dan aan mijn moeder weten «dat ze toch lekker iets had gepikt’. Het maakte niet uit wat ze in haar zak stak. Vaak was het maar een klosje garen. Het ging haar om het gebaar.

Zelf heb ik één keer wat gestolen, bij de kruidenierszaak tegenover de basisschool die ik bezocht. Halve schoolklassen gingen daar tussen de middag op strooptocht. De truc was om je met een kleinigheid bij de kassa te melden, terwijl de mouwen en je broekspijpen van je kleren vol zaten met gestolen waar. Toen ik mijn dropveter wilde afrekenen, vroeg de middenstander argwanend wat ik allemaal nog in mijn zakken had zitten. “Niks meneer”, hakkelde ik, terwijl ik voelde hoe mijn plas spontaan begon te lopen.

De zaak is allang gesloten (failliet?) en de zoon van de eigenaar, die destijds ook in de winkel hielp, zie ik nog wel eens rond sluitingstijd een plaatselijke supermarkt uitkomen met bakjes vol afgeprijsde, op het randje van de vervaldatum balancerende vleeswaren.

Allemaal mijn schuld, denk ik dan.

“Laat eens zien wat je gepikt hebt”, zeg ik bij thuiskomst tegen mijn zoon. De ogen van zijn modelzus sperren zich in afgrijzen open, als hij in de zakken van zijn jas graaft naar het gestolen Legosteentje. Veel meer dan een paar handen zand uit de zandbak van zijn school komt er niet uit. “Ik heb het laten liggen in het speelhoekje van de bibliotheek”, concludeert hij. Dan trekt de paniek als een aanval van brandend maagzuur over zijn gezicht. “Het zal toch niet gestolen worden?”

Waarmee kan worden vastgesteld dat de ontwikkeling van de dubbele moraal rond het vijfde levensjaar is voltooid.

 

Uit de krant van 24 september 2001.