_MG_9780-Normaal ben ik niet van het gluren naar decolletés, net zomin als ik in mijn eerste leugentje ben gestikt. Maar het klinische feit dat de Oostenrijkse gleuf van de mevrouw in het zwarte, laag uitgesneden kruippakje tegenover me vrijwel doorloopt tot aan haar eva’s appel, intrigeert me buitengewoon. Het zijn geestdodende minuten, op de hometrainers van het revalidatiecentrum waar de mij onbekende dame en ik ons trainingsschema afwerken.

De eerste weken na het oplappen van mijn gescheurde aorta, deed ik vooral aan zelfhulp. Beetje wandelen, stukje fietsen, steeds langer en verder, totdat ik daar volgens mijn omgeving in begon door te slaan. Zolang mijn opengezaagde borstbeen niet was geheeld, wilden ze me bij de officiële instanties niet eens zien.

In mijn zomaar wat aanmodderen-aanpak vond ik steun in het Handboek voor Hartpatiënten dat ik van het ziekenhuis in Wales had meegekregen. Het beschrijft van week tot week welke handelingen ik wel (licht huishoudelijk werk) en welke ik uitdrukkelijk niet mocht verrichten (het duwen van afgeladen supermarktkarretjes), waarbij omvang en aard van de inspanningen mij aanvankelijk deed vermoeden dat mij abusievelijk de feminiene versie van dit standaardwerk was overhandigd. Maar mijn eega bezwoer mij, met de stofdoek in haar uitgestrekte hand, dat dit niet het geval was.

Mijn eerste ervaringen met het revalidatiecentrum waren enigszins teleurstellend. Van het sportjournaal herinner ik mij beelden van een Ruud van Nistelrooij, een Arjan Robben of een Robert Gesink die onder persoonlijke begeleiding van een fysiotherapeut negen uur per dag aan hun conditie werkten. Daar staken de 25 minuutjes die ik met 75 watt op de hometrainer mocht doorbrengen, magertjes bij af, zeker voor iemand die met zijn fietsmaatjes net nog 80 kilometer in 2,5 uur had weggetrapt. Ook het gewichtencircuit dat daarna kwam, moest ik als ‘tamelijk licht’ op de Borgschaal kwalificeren. Maar mijn verwachting dat ik vervolgens in no time naar ‘zwaar’ of ‘erg zwaar’ zou worden bevorderd, is voorlopig nog niet bewaarheid.

Op de hometrainer heb ik inmiddels de trapweerstand naar 100 watt zien opgeschroefd, maar verder word ik hier nog steeds behandeld als iemand die vier maanden geleden een zware openhartoperatie heeft ondergaan.
Gehoorzaam vervoeg ik me twee keer per week bij wat ik in snaakse tweets ‘Sportschool Bijna Dood’ ben gaan noemen. Vrijwel iedereen die op de hartrevalidatie zijn oefeningen afwerkt, heeft tenslotte Magere Hein voor korte of langere tijd in de ogen gekeken. Of is van een dusdanige leeftijd en lichamelijke gesteldheid dat dit niet lang meer op zich zal laten wachten.
Mijn ritjes naar Nergenshuizen op de hometrainer en naar niets leidende gestrompel op de loopband worden afgewisseld met een bezoek aan de zaal, waar ik kennis neem van bogo- en tamponbal, waarbij we met levensgrote wattenstaafjes achter een balletje aanrennen. Voor de oudere kijkers: met mijn wielerconditie voel ik me als Joop Zoetemelk in een aflevering van Sterrenslag.

Het sporten wordt afgewisseld met voorlichtingsbijeenkomsten over het leven na hartfalen, gezonde voeding en bewust ademhalen, vooral bedoeld om bij mij het kwartje omlaag te laten dwarrelen ( van vallen kun je nog niet spreken) dat ik radicaal tot een andere doelgroep ben bekeerd.

Daartoe bereiken mij ook andere signalen.

Als de mevrouw in het zwarte, laag uitgesneden kruippakje in Sportschool Bijna Dood van haar fiets komt, zitten toevallig ook mijn 25 minuten op de hometrainer erop. Haar indrukwekkende decolleté dat van haar borsten eindeloos naar boven kruipt, blijkt van dichtbij te bestaan uit net zo’n litteken als bij mij van de navel tot aan de adamsappel loopt.

Welkom bij de club, mompel ik.