Amstelwielren5Het is mijn tekst, maar zelf heb ik dit keer nog niks gezegd. ,,Gá jij maar alvast en wacht boven.” Met die woorden laat ik gewoonlijk mijn dertig jaar jongere neef los, als die aan het begin van een steile helling begint te snuiven als een jonge hond die een week niet is uitgelaten. Maar in deze Amstel Gold Race zijn de rollen omgedraaid. ,,Gá jij maar alvast en wacht boven”, klinkt het, aan de voet van de weg die voert naar het Drielandenpunt in Vaals. Een 47-jarige, bijziende, kalende, aan rugpijnen en een zere knie lijdende oude man gaat er als een speer vandoor.

Mijn eigen vader heb ik er wel eens om verwenst. Tot op hoge leeftijd wilde hij de competitie met me aan; bij het hardlopen, op de racefiets, nooit kon het gezellig op z’n jan-boerenfluitjes. En in een periode dat ik door mijn werk en twee kleine kinderen nauwelijks aan trainen toe kwam, was het frustrerend om voortdurend te verliezen van een zestigplusser. Zelf zit ik heel anders in elkaar dan mijn oude heer zaliger. Als ik fiets met een 20-jarige neef in de kracht van zijn leven, ken ik als geen ander mijn meerdere. Maar vandaag even niet. Vandaag ruik ik bloed.

Mijn neef  heeft een zware periode achter de rug. Een bij het judo opgelopen knieblessure hield hem maanden aan de kant. In die tijd gaf hij zich over aan de geneugten van het uitgaansleven, die hem – zelfs na de toestemming van zijn fysio om weer aan zijn conditie te werken – zo aanlokkelijk voorkwamen dat zijn langste trainingsritje op de racefiets tot nog toe 42 kilometer bedroeg. Maar in zijn jeugdige overmoed leek hem dit wel voldoende om met zijn bejaarde oom – en nog 12.000 andere gelukkigen – de 150 kilometer in de toerversie van de Amstel Gold Race te rijden.

Door weblogs en krantencolumns waarin ik openhartig mijn lichamelijke aftakeling beschreef, heeft mijn neef zich zand in de ogen laten strooien. Nog in de auto neem ik – ook voor hem zichtbaar – twee pilletjes, tegen de verwachte rugklachten en de opspelende rechterknie. Van het voornemen om een doosje Aleve te halen is de vorige dag niks gekomen. Maar Michael Rasmussen moet zijn laatste Tour de France ook op Saridon hebben gereden, want zodra we het elektronische starttapijt zijn gepasseerd is al het lichamelijk ongemak van mij geweken.

Het tempo waarmee mijn neef zich op de eerste hellingen bedient van zijn tactiek om aan de linkerkant van de weg – uit de buurt van de kneuzen die halverwege moeten afstappen – langs de meute omhoog te rijden, kan ik met gemak volgen. En als negentig kilometer verderop bij hem het conditionele licht uitgaat, geeft mij dat – als de wielerdracula die zich in leven houdt met jong bloed – alleen maar extra energie.

,,Gá jij maar alvast en wacht boven.”

In de meeste gevallen reed ik op de top gewoon langzaam door, zodat het elke keer zeker een kwartier duurde voordat hij weer bij me was.

Nee, dat vond ik zaterdag helemaal niet kinderachtig.

 

Uit de krant van 22 april 2008.