DolomietenHalverwege de Passo Giau word ik ingehaald door een vrouw. Een jonge vrouw, mag ik hopen. Een lid van de Italiaanse Olympische selectie, wellicht. Of de dochter van Jeannie Longo. Ze gaat me niet hard voorbij, daar zijn de omstandigheden niet naar. Maar daardoor zie ik wel dat ze met een groter verzet rijdt dan ik. Niet goed voor de moraal. Net als de stortvloed van informatie die mijn Garmin-fietscomputer elke seconde op het scherm brengt. Snelheid, nog geen 10 kilometer per uur. Hartslag: 160 slagen per minuut. Cadans: 64 omwentelingen. Stijgingspercentage: tussen de 13 en 14 procent. Hoogte: 1846 meter. De top ligt op 2236. Het zwarte driehoekje dat, gestuurd door het gps-signaal – op het kaartje omhoog kruipt, ben ik. Ik moet er eigenlijk niet naar kijken. Maar wat denk je dat dit machtig mooie hebbedingetje heeft gekost?

Sinds zondag zitten we in een appartement tussen La Villa en Corvara, het noordelijkste puntje van Italië of Zuid-Tirol, zo u wilt. Over drie dagen rijden we – met 8500 andere gelukkigen, want de spoeling is dun – de fameuze Dolomieten Marathon: 138 kilometer over zeven serieuze cols met in totaal bijna 4200 hoogtemeters. De Passo Giau is de scherprechter: langer en steiler dan alle anderen, zeker als je dan al 97 kilometer in de benen hebt.

Eigenlijk, zo zal elke deskundige bevestigen, moeten goedwillende fietstoeristen als wij een week voor zo’n grote ronde helemaal niet fietsen. Lekker met de beentjes op de bank zitten, rust houden, zodat je op de grote dag zelf als een steigerend paard uit de startblokken schiet, de adrenaline borrelend in de bloedbaan. Maar wij – ambitieuze middenveertigers en vijftigers – rijden alvast 1200 kilometer naar de plek des onheils om in temperaturen ver boven de 30 graden een week lang die bergen een paar keer op te trappen, om komende zondag als een stelletje uitgebluste, afgebeulde oude kerels onze racers te beklimmen om de fameuze Dolomieten Marathon te voltooien.

Hoewel we direct bij aankomst als mannen onder elkaar hebben afgesproken dat het toilet in onze gedeelde badkamer alleen voor het plassen wordt gebruikt, vormen buikloop en constipatie de eerste dagen de bruine draad in ons rennersleven. Daarvoor moeten we vijf verdiepingen omlaag, naar de centrale voorzieningen in dit vooral voor skiërs en langlaufers ingerichte oord. Vele honderden hoogtemeters leggen we hierdoor extra af, als gevolg van wedstrijdzenuwen (bij de één) of te koude dranken in combinatie met machtige pastamaaltijden en steile hellingen bij de ander. Andere klachten? Rugpijn, opspelende knieën, algehele uitgeblustheid.

De bochten van de Passo Giau zijn genummerd. Helemaal onderaan is bocht 1. Liever heb ik dat ze naar 1 terugtellen, want nu weet ik tot bocht 9 niet hoeveel er nog komen. Als ik fietsmaat Harold passeer (tien kilo zwaarder dan bij zijn vorige Dolomieten Marathon, in 2007, en die breken hem hier op), blijkt hij beneden bij het informatiebord wel goed te hebben opgelet: 29. Voor mij rijdt nu, van ons groepje van zeven, alleen nog Rob3, zo’n 200 meter achter me mijn collega Rob1, daar weer achter Rob2 (ooit ben ik ze in willekeurige volgorde gaan nummeren) en de rest. Klimmen is een eenzaam tijdverdrijf. Ik heb alleen de gegevens van mijn fietscomputer om mijn algehele staat van welbevinden aan af te lezen. En die jonge, ongetwijfeld fulltime sportvrouw, die me net is gepasseerd voordat in een lange, donkere bergtunnel – waar mijn gps-signaal wegvalt en het beeldscherm op zwart gaat – zich het grootste moment van vertwijfeling aandient. Puur op mijn gevoel zeg ik dat het hier met zeker 15 procent omhoog gaat.

Wanneer ik knipperend tegen het felle zonlicht de betonnen koker uitrijd, zie ik schuin voor me die rasatlete, die aanstaand Olympisch kampioene, de hoop van de Italiaanse sportnatie van haar racefiets stappen en hijgend op een rotsblok naast de weg zakken.

Als een veulen op de eerste lentedag dartel ik verder naar de top.

 

Uit de krant van 1 juli 2010.