beste-wensen-mensenNa een heel rijtje Hollands welvaren te hebben afgewerkt met een plichtmatig ‘Gelukkig Nieuwjaar’, zie ik het gezicht van de wensende medemens opklaren. Ha, een uit de dood opgestane chronisch zieke met een geschonden lichaam. ,,Nou, en voor jou natuurlijk heel veel
gezondheid in 2012.” Alsof dat vorig jaar geholpen heeft.

Door kommervolle omstandigheden heb ik al zes maanden te maken met de
beste wensen. In eerste instantie bereikten mij die, in het
Universiteitshospitaal van Wales waar ik lag te herstellen van een
gevalletje gescheurde aorta, per kaart. Collega’s, maar ook
familieleden met een olijke inslag, dachten mij te moeten verblijden met een schrijven dat na openen op vol volume uitbarstte in een door batterijen aangedreven lied, waarvan een opbeurende werking diende uit te gaan. De post werd op de cardio-afdeling rond 14 uur bezorgd, het tijdstip waarop van een bypass herstellende bejaarden hun middagdutje doen. Op de woest tekeer gaande hartmonitoren bij de receptie kon de dienstdoende verpleegkundige precies zien wanneer ik mijn post opende.

Het informeren naar iemands gezondheid is doorgaans een plichtmatige
bezigheid. Een opgestoken hand, een flard van een retorische vraag.
’Alles goed?’ Een collega van mij mag in dit soort gevallen graag
verwarring zaaien met het antwoord: ‘Eén fout.’ Maar daarmee kwam ik
de afgelopen periode niet weg. Hoe graag ik het bij sommige figuren
ook zou zien, snel doorlopen was er niet bij als ik me met mijn broze
lijf op de openbare weg vertoonde. De omstandigheid dat ik pas over
mijn vakantie-akkefietje begon te publiceren toen ik alweer vier weken
uit het ziekenhuis was, gaf in elk geval iets oprechts aan de
verbazing van passanten, vage kennissen en ander loslopend volk dat
mijn tronie wel eens bij een krantenstukje ziet staan. Een wonder! Hij
leeft, hij loopt en je kan er tegen praten! Nou, en dat deden ze dan
ook. Voor een simpel ommetje rond het huis moest ik al gauw tweeënhalf
uur uittrekken. Een vergeten boodschap doen bij AH werd een dagtaak.
Op verjaardagen en andere social events draaide ik 47 keer hetzelfde
bandje af.

Uit balorigheid begon ik te variëren en te bagatelliseren. Ach ja, een
klein, mechanisch ongemak. Niets wat een Zuid-Afrikaanse topchirurg
die je op vakantie tegen het lijf loopt, niet kan verhelpen.
Inmiddels krijg ik ook te maken met opponenten die het als een corvee
ervaren om te informeren naar mijn welbevinden en plichtmatige vragen
onder de ‘plakken’-toets van hun computer hebben zitten. Zo begint een
lid van de fietsclub elk mailtje aan mij – de penningmeester bij wie
hij zijn bonnetjes moet declareren – met de vraag: ‘Gaat het allemaal
een beetje met je en heb je al nieuws van de MRI Scan?’, gevolgd door
het bankrekeningnummer waarop ik de vergoeding voor de benzinekosten
voor gemaakte clubritten en verbruikte koolzuurpatronen moet
overmaken. Gelukkig heb ik ook de antwoorden nog onder Control-V
zitten.

Begin december had ik iedereen wel zo’n beetje murw gemaakt of
afgeschrikt, om met de feestdagen weer een revival van omfloerste
belangstellendheid mee te maken. ‘Krijgt deze kerst nu extra betekenis
voor je?’ Nee, maar vraag dat nog maar eens een keer met Pasen, als we
stilstaan bij de wonderbaarlijke opstanding.
De minste moeite heb ik met mensen die meteen zeggen waar het op
staat. ‘Goed dat je niet dood bent gegaan!’ (het tegendeel – ‘Jammer
dat je ons niet bent ontvallen’ – krijgt iemand toch wat minder
makkelijk uit zijn strot), of woorden van gelijke strekking. Er
spreekt op een zekere manier ook meer diepgang uit dan bij ‘Gelukkig
Nieuwjaar’ of ‘De Beste Wensen’.

In mijn van calvinisme doordrenkte woonplaats vind ik zelf ‘Al het nodige’ een mooie nieuwjaarswens. Het klinkt sober, maar al naar gelang je behoeften spreekt er ook een enorme rijkdom uit. Vanuit een
aanpalend gehucht van bloemenboeren, uientelers en laaggeletterden
bereikte mij: ‘Opdat we nog maar lang van je kenne geniete’.

Dat is in elk geval heel wat beter dan de nieuwjaarswens van mijn jongste zus:

‘Verpest dit jaar onze vakantie niet.’