Alles draait om public relations, tegenwoordig. Dat hoef ik mijn zoon niet uit te leggen. Dat voelt hij zelf wel aan. Op vijftig meter van ons huis zwaait hij – zodra hij mij in het oog krijgt – met een lichtblauw boekje, gestoken in een plastic hoes. “Ik heb een goed rapport! Ik heb een goed rapport!” De boodschap schalt door de straat en gaat moeiteloos door het dubbele glas waarachter ik sta opgesteld. De bejaarde buren van de overkant – die wel het geluid, maar niet de inhoud horen – schakelen over op de regionale rampenzender, voor het laatste nieuws.
Maand: maart 2016 (Pagina 1 van 2)
De dreiging komt dikwijls van binnenuit. Daar kunnen Julius Caesar, Indira Ghandi en Yitzhak Rabin over meepraten. In die zin is het wel te verklaren dat de enige smetjes op een verder vlekkeloos verlopen Nuclear Security Summit 2014 werden veroorzaakt door drie leden van de Secret Service die in Amsterdam de bloemetjes buiten zetten en een groep motoragenten die in Wassenaar een feestje vierde.
Boven de koekenpan waarin ik een restje Chinees opwarm, mijmer ik over één van de definities van een gezin: een groep individuen die elkaar voor het avondmaal aan de eettafel treft. Als dat zo is, zijn wij vanaf deze week geen gezin meer. We hebben ons nageslacht geofferd aan het verenigingsleven, dat alle trainingstijden voor dit seizoen ruwweg tussen vijf en zeven heeft gepland. De vrijdag is het voorlopige dieptepunt voor de gezamenlijke maaltijd. Rond halfzeven bak ik – na een lange dag van hard werken – mijn eigen overgeschoten prakje op. Om halfacht schuif ik de pannenkoeken van mijn zoon in de magnetron. Om kwart over acht gaat de pizza van mijn dochter de oven in. En om kwart voor negen, als mijn vrouw thuiskomt van haar werk in de plaatselijke bibliotheek, doet zij zich tegoed aan een Indische maaltijd, ook uit de magnetron.
Ze zijn er wel, die momenten van intense gelukzaligheid. Als hij naast me op de bank ligt voor zijn favoriete televisieprogramma, een buis Pringles op zijn buik en een glas cola onder handbereik. ,,Dit is pas leven, pap”, kan hij dan zeggen. Maar verder is mijn zoon (10) er niet zo mee bezig, dat hij in het land woont waar de kinderen het gelukkigst zijn.
Dat doen kinderen soms. Een kwartier lang met iets duurs tegen de grond meppen en dan met een beteuterd gezicht naar hun ouders lopen. ,,Hij is stuk.” Met een dochter van vijftien krijg je variaties op dat thema. ,,Mijn computer is vastgelopen. Wil jij er even naar kijken, pap?” Nee, ze heeft er geen kwartier mee op de grond geslagen. Maar als je wekenlang met een – waarschijnlijk door een trojan horse – uitgeschakelde virusscanner over het internet surft en alles downloadt en uitpakt wat de stichting Brein verboden heeft, hoeft dat ook niet. Dan gaat-ie ook stuk, ja.
Veel te lang heb ik mezelf wijsgemaakt dat vissen de ideale huisdieren zijn. Je hoeft ze niet uit te laten, ze maken geen herrie en je bouwt er geen emotionele band mee op. Die voordelen prevel ik zachtjes voor me uit, als ik voor de zevende keer de trap op wankel met een volle emmer water van – leve de thermostaatkraan boven het bad – precies 25 graden. Maar voorlopig overheersen alleen de nadelen van de hobby van m’n dochter. Dezelfde trap ben ik net ook al zeven keer afgelopen met emmers bruin afvalwater, zwaar verontreinigd slib en algengroen uitgeslagen steentjes. Ik neig altijd naar somberheid, tijdens de jaarlijkse aquariumschoonmaakdag.
Met het zelfmedelijden dat erop wijst dat hij al een echte man begint te worden, piept mijn zoon (9) tegen mijn vrouw: ,,Ik geloof dat ik een beetje hoofdpijn heb.” Het gebaar waarmee hij, staande op de onderste trede van de trap in de woonkamer, zijn hand naar zijn gekwelde schedel brengt, heeft iets dramatisch. Net als de uitdrukking op zijn gezicht als zijn moeder – iets te hard voor iemand met hoofdpijn – er in hoog tempo de volgende monoloog uitgooit:
Dat komt omdat je al de hele middag voor de computer zit. En scheel kijkt naar de televisie, die ook nog aanstaat. Daar stop je nu mee, en je komt gelijk naar beneden. Ga maar een boek lezen. En na het eten direct je pyjama aan. Ga maar een keer lekker vroeg naar bed. Zul je zien dat het morgen helemaal over is.”
Het is voor onze zoon ook een beetje wennen, zo’n modern verjaardagsontbijt voor een oom die veertig wordt. Op de vroege zondagmorgen onderhandel ik met hem over wat hij mag meenemen naar het restaurant, om de tijd te doden. Een spelletje, had zijn moeder gezegd. En ze bedoelde vast iets handzaams als Mastermind, wat je in alle anonimiteit nog wel aan tafel kunt doen. Maar nu moet ik, net wakker, de argumenten vinden om mijn zoon ervan te overtuigen dat het geen goed idee is om Monopoly in zijn handbagage te stoppen.
De grijns op het gelaat van de verkoper heeft zich alleen maar verbreed, in de paar minuten dat hij mij – likkebaardend zigzaggend langs kostbare nabrio’s en fourwheeldrives – door de verder uitgestorven showroom naar zijn balie ziet lopen. Met de onderdanigheid van een schoonpoetser uit de laagste kaste schudt hij mijn hand en het is met een zekere schroom dat ik hem moet teleurstellen. ,,Ik kom hier eigenlijk voor mijn vrouw”, zeg ik, al even gedienstig plaatsmakend voor mijn echtgenote die met groeiende ergernis mijn kwijlspoor langs het blinkende koetswerk heeft gevolgd. Haar kordate introductie doet het bonusgevoel uit het lijf van onze gastheer wegvloeien: ,,Laat ik het maar meteen zeggen: ik heb helemaal niets met auto’s.”